Italiaans : Nederlands
prendere = nemen
il caffè = de koffie, de espresso
il succo di frutta = het vruchtensap
il succo = het sap
la frutta = het fruit
l'aranciata = de sinas
la birra = het bier
l'acqua minerale = het mineraalwater
il cappuccino = de cappuccino
che cosa = wat
il panino = het broodje
il cornetto = de croissant, het hoorntje
la pasta = het gebakje
il toast = de tosti
bianco / a = wit
avere = hebben
la sete = de dorst
la cassa = de kassa
per caso = toevallig
il centesimo = de cent
il resto = het wisselgeld
lo scontrino = het bonnetje
il bar = de bar, het café
l'aperitivo = het aperitief
la cioccolata = de chocolade(melk)
caldo / a = warm
il limone = de citroen
verde = groen
la camomilla = de kamillethee
amaro / a = bitter
ordinare = bestellen
naturale = zonder koolzuur
la pesca = de perzik
il bicchiere = het glas
Basta così? = Is dat alles?