Italiaans : Nederlands il viaggio = de reis la moto(cicletta) = de motor(fiets) la metropolitana = de metro il contrattempo = het oponthoud in piena notte = midden in de nacht il check-in = de check-in la fila = de rij pazzesco = waanzinnig aspettare il proprio turno = op zijn beurt wachten completo / a = vol Ma come? = Hoe kan dat? disdire = afzeggen disdetto = afgezegd, geannuleerd protestare = protesteren niente da fare = niets aan te doen il risarcimento = de vergoeding, de schadeloosstelling il buono pasto = de maaltijdbon prima di tutto = in de eerste plaats fare un giro per i negozi = een rondje langs de winkels maken Non è andata poi così male! = Dan is het toch niet zo slecht afgelopen! annunciare = aankondigen l'imbarco = de boarding il volo = de vlucht per un pelo = op een haar na l'azione = de handeling contemporaneamente = gelijktijdig, tegelijkertijd il controllo = de controle il bagaglio = de bagage l'hostess = de grondstewardess capitare = overkomen, gebeuren mostrare = tonen, laten zien di seconda classe = tweede klas l'andata = de enkele reis, het enkeltje la coincidenza = de aansluiting il Frecciarossa = Italiaanse hogesnelheidstrein l'aeroporto = de luchthaven metterci = erover doen lo sportello = het loket solo / a = één, enkel la cuccetta = de couchette il vagone letto = de slaapwagon il binario = het spoor accadere = gebeuren, voorvallen l'avvenimento = de gebeurtenis, het voorval porre domande = vragen stellen il maggior numero possibile = het grootst mogelijke aantal il dettaglio = het detail