Frans : Nederlands une journée = een dag (periode, duur) la gymnastique = het turnen (voluit) la gym = het turnen (afkorting) un repas = een maaltijd un petit déjeuner = een ontbijt un dîner = een middagmaal un souper = een avondmaal un voisin = een buurman une voisine = een buurvrouw après le repas = na de maaltijd après la leçon = na de les lire = lezen dormir = slapen partir = vertrekken sortir = (naar) buitengaan, weggaan je sors de l'école = ik ga uit de school se laver = zich wassen se lever = opstaan s'habiller = zich aankleden