Frans : Nederlands le chocolat = de chocolade un dessert = een dessert une fois = een keer un malade = een zieke une tartine = een boterham la viande = het vlees quelque chose = iets ne (persoonsvorm) rien = niets (zet persoonsvorm op de juiste plaats) je ne fais rien = ik doe niets d'accord = akkoord, oké, goed wachten = attendre entendre = horen trouver = vinden avoir envie de poires = zin hebben in peren je n'ai pas envie = ik heb geen zin avoir faim = honger hebben il faut (travailler) = men moet (werken) quoi = wat Tu fais quoi? = Wat doe je? pourquoi = waarom un directeur heureux = een gelukkige directeur une directrice heureuse = een gelukkige directrice un garçon malheureux = een ongelukkige jongen une fille malheureuse = een ongelukkig meisje un oncle malade = een zieke nonkel une tante malade = een zieke tante