Frans : Nederlands je bois = ik drink tu bois = jij drinkt il boit = hij drinkt nous buvons = wij drinken vous buvez = jullie drinken ils boivent = zij drinken je demande = ik vraag tu demandes = jij vraagt il demande = hij vraagt nous demandons = wij vragen vous demandez = jullie vragen ils demandent = zij vragen je dis = ik zeg tu dis = jij zegt il dit = hij zegt nous disons = wij zeggen vous dites = jullie zeggen ils disent = zij zeggen je mets = ik zet tu mets = jij zet il met = hij zet nous mettons = wij zetten vous mettez = jullie zetten ils mettent = zij zetten je vends = ik verkoop tu vends = jij verkoopt il vend = hij verkoopt nous vendons = wij verkopen vous vendez = jullie verkopen ils vendent = zij verkopen