Frans : Nederlands un ami = een vriend une amie = een vriendin un GSM = een gsm un médicament = een geneesmiddel un message = een bericht une faute = een fout une page = een pagina à la page 5 = op pagina 5 une phrase = een zin un texte = een tekst une tête = een hoofd un ventre = een buik ça va mieux = het gaat beter à demain = tot morgen la fille qui chante = het meisje dat zingt le garçon qui parle = de jongen die praat si tu veux = als je wil qui est à l'appareil? = met wie spreek ik? avoir mal à la tête = hoofdpijn hebben avoir mal au ventre = buikpijn hebben avoir mal aux pieds = pijn aan de voeten hebben apprendre = leren devoir = moeten écrire = schrijven