Frans : Nederlands
ils ouvrent = zij openen
vous ouvrez = jullie openen
nous ouvrons = wij openen
il ouvre = hij opent
tu ouvres = jij opent
j'ouvre = ik open
ils courent = zij lopen
vous courez = jullie lopen
nous courons = wij lopen
il court = hij loopt
tu cours = jij loopt
je cours = ik loop
ils ferment = zij sluiten
vous fermez = jullie sluiten
nous fermons = wij sluiten
il ferme = hij sluit
tu fermes = jij sluit
je ferme = ik sluit
ils s'amusent = zij amuseren zich
vous vous amusez = jullie amuseren zich
nous nous amusons = wij amuseren ons
il s'amuse = hij amuseert zich
tu t'amuses = jij amuseert je
je m'amuse = ik amuseer me