Frans : Nederlands un bois = een bos une feuille = een blad une fleur = een bloem une montagne = een berg la neige = de sneeuw le soleil = de zon le vent = de wind un cheval = een paard des chevaux = paarden un cochon = een varken un coq = een haan une poule = een kip une vache = een koe il y a de la neige = er is sneeuw il y a du soleil = er is zon il y a du vent = er is wind au printemps = in de lente en hiver = in de winter en été = in de zomer en automne = in de herfst une chaussette = een sok la campagne = het platteland la nature = de natuur une valise = een valies un voyage = een reis l'Europe = Europa la Flandre = Vlaanderen la Wallonie = Wallonië à la campagne = op het platteland que prenez-vous? = wat neemt u? tout le monde = iedereen moins chaud = minder warm se promener = wandelen bonne chance = veel geluk le printemps = de lente l'été = de zomer l'automne = de herfst l'hiver = de winter