Frans : Nederlands un bonnet = een muts un café = een café une douche = een douche une glace = een ijsje une sortie = een uitgang un tobbogan = een glijbaan dangereux, dangereuse = gevaarlijk fatigué(e) = moe attendre = wachten descendre = naar beneden komen s'habiller = zich aankleden parler = spreken sauter = springen vendre = verkopen voir = zien, bezoeken