Italiaans : Nederlands ciao = hallo, hoi, dag buongiorno = goededag, goedemorgen il signore = de meneer la signora = de mevrouw buonasera = goedenavond essere = zijn arrivederci = tot ziens domani = morgen guardare = (be)kijken la foto = de foto ascoltare = (be)luisteren e = en io = ik Lei = u l'insegnante = de docent tu = jij lavorare = werken piccolo / a = klein il gruppo = de groep l'esempio = het voorbeeld la classe = de klas il numero = het getal scrivere = schrijven la coppia = het paar