le chocolat un dessert une fois
un malade une tartine la viande
quelque chose ne (persoonsvorm) rien je ne fais rien
d'accord wachten entendre
trouver avoir envie de poires je n'ai pas envie
avoir faim il faut (travailler) quoi
Tu fais quoi? pourquoi un directeur heureux
une directrice heureuse un garçon malheureux une fille malheureuse
un oncle malade une tante malade
een keer een dessert de chocolade
het vlees een boterham een zieke
ik doe niets niets (zet persoonsvorm op de juiste plaats) iets
horen attendre akkoord, oké, goed
ik heb geen zin zin hebben in peren vinden
wat men moet (werken) honger hebben
een gelukkige directeur waarom Wat doe je?
een ongelukkig meisje een ongelukkige jongen een gelukkige directrice
een zieke tante een zieke nonkel