oud; van vroeger
|
(gaan) zitten
|
zijn
|
(aan / voor) hen / hun
|
(van) hen
|
macht hebben over; overwinnen
|
rampen; ongeluk
|
dichtbij
|
hen
|
niet meer
|
niet
|
horen; luisteren (naar)
|
(aan / voor) hem / haar / het
|
(van) hem / haar / het
|
terugsturen; wegsturen
|
bereid; gereed; klaar (om te)
|
in staat zijn om; kunnen
|
hem / haar / het
|
hier(heen)
|
gegroet
|
beste; zeer goed
|
(aan / voor) mij / me
|
maaltijd
|
eten; voedsel
|
naar huis
|
overtuigen; overreden
|
(het) interesseert me
|
oorlog voeren
|
(rond)om
|
(aan / voor) jou / je; (aan / voor) u
|
|
berichten; melden
|
Weggaan
|