ῥέω κατά αἱρέω
ἡ νύξ

ἡ νύξ

βαρύς δεῖ
ἐμαυτῷ Διός καλέω
εὐθύς παρίσταμαι ἄφρων
ἄργοις ἡ ἑσπέρα εὔχομαι
ἅμα ἡγέομαι

ἡγέομαι

ἀναγκαῖόν ἐστιν
γλυκύς ὁ λίθος ὁ ὀφθαλμός
ὑπό καταβάλλω ἐλαύνω
δῆλόν ἐστιν παντοῖος πολύ
(in)nemen verspreid over, ter hoogte van, volgens, wat betreft stromen
+ inf. / A.c.I het is nodig dat, men / het moet zwaar ((βαρέος) βαρεῖα, βαρύ) nacht

nacht νυκτός

roepen, + 2 acc noemen Zeus (Διί, Δία) (gen., dat., acc.) (aan) mijzelf (ἐμαυτῇ)(dat. mnl., vrl.)
onverstandig, dwaas (ἄφρονος) bijstaan, helpen + dat. onmiddellijk (bijwoord)
bidden (tot) (+dat.) avond wild, woest
het is noodzakelijk dat. leiden, voor(op)gaan

+ dat. leiden, voor(op)gaan, + A.c.I. / inf. menen, + 2 acc. beschouwen als

tegelijk / samen met + dat.
oog steen zoet ((γλυκέος)γλυκεῖα,γλυκύ)
rijden, (voort)drijven naar bedenen gooien, neergooien onder, aan de voet van
+ compar. veel allerlei + A.c.I het is duidelijk dat
ἀπόλλυμαι πόθεν; περί
πίνω τὸ αἷμα

τὸ αἷμα

πυνθάνομαι
τὸ πῦρ ὀξύς χρή
ἐσθίω ἔξω ἡ βία
ἥδομαι ὅδε
(rond)om, met betrekking tot waarvandaan? omkomen, te gronde gaan
(onder)vragen, vernemen bloed

bloed αἷματος

drinken
het is nodig dat, het moet +inf. / A.c.I scherp, fel ((ὀξέος)ὀξεῖα,ὀξύ) vuur
kracht, geweld buiten (bijwoord en +gen.) eten
deze, dit (ἥδε, τόδε) (mnl., vrl., onz.) blij zijn met, zich verheugen over / in +dat.