Duits : Nederlands der Urlaub = de vakantie eine Reise plannen = een reis plannen das Reisebüro = het reisbureau die Buchung = de boeking die Saison = het seizoen das Reiseziel = de vakantiebestemming das Ausland = het buitenland der Reiseführer = de reisgids die Abfahrt = het vertrek die Ankunft = de aankomst der Aufenthalt = het verblijf der Campingplatz = de camping der Wohnwagen = de caravan das Zelt = de tent zelten = kamperen die Jugendherberge = de jeugdherberg die Übernachtung = de overnachting das Doppelzimmer = de tweepersoonskamer das Einzelzimmer = de eenpersoonskamer reservieren = reserveren das Gepäck = de bagage das Fremdenverkehrsamt = de VVV der Ausflug = het uitstapje der Prospekt = de folder der Stadtplan = de plattegrond