Duits : Nederlands das Rennen = de race das Spiel = de wedstrijd der Gegner = de tegenstander der Schiedsrichter = de scheidsrechter der Sieg = de overwinning die Niederlage = de nederlaag die Mannschaft = het team der Verein = de vereniging das Mitglied = het lid das Jugendzentrum = het jongerencentrum das Kino = de bioscoop die Zeitschrift = het tijdschrift die Zeitung = de krant das Tagebuch = het dagboek gewinnen = winnen verlieren = verliezen ausgehen = uitgaan sich schminken = zich opmaken sich umziehen = zich omkleden tauchen = duiken