Guten Tag! Auf Wiedersehen! Wie bitte?
Wie geht es? Danke. Bitte!
Tschüs Entschuldigung! ja
nein bei uns heißen / ich heiße
wohnen / ich wohne kommen / ich komme gehen / ich gehe
fahren / ich fahre sprechen / ich spreche anrufen / ich rufe ... an
schicken / ich schicke buchstabieren / ich buchstabiere der Name
der Vorname der Nachname / der Familienname das Mädchen
der Junge der Freund die Freundin
die Freunde die Straße Herr Müller
Frau Schmidt
Wat zeg je / zegt u? Tot ziens! Goedendag!
Alsjeblieft! / Alstublieft! Dank je / u wel. Hoe gaat het?
ja Pardon! Tot ziens! / Dag!
heten / ik heet bij ons nee
gaan / lopen / ik ga / loop komen / ik kom wonen / ik woon
opbellen / ik bel ... op spreken / ik spreek rijden / gaan / ik rijd / ga
de naam spellen / ik spel sturen / ik stuur
het meisje de achternaam de voornaam
de vriendin de vriend de jongen
meneer / de heer Müller de straat de vrienden
mevrouw Schmidt