Duits : Nederlands entspannen = ontspannen kennen lernen = leren kennen zurückkehren /-kommen = terugkeren /-komen Ach so! = O / zit dat zo! erst dreimal = pas drie keer häufig = vaak na ja = nou ja noch mal = nog eens die nächste Reise = de volgende reis Und dann / danach..., = En toen..., zum ersten Mal = voor de eerste keer Ich habe zwei Dänen kennen gelernt. = Ik heb twee Denen leren kennen. die Engländerin = de Engelse (vrouw) die Engländerinnen = de Engelse (vrouwen) der Franzose = de Fransman die Franzosen = de Fransen die Französin = de Française (Franse vrouw) die Französinnen = de Françaises (Franse vrouwen) der Grieche = de Griek die Griechen = de Grieken der Norweger = de Noor die Norweger = de Noren der Pole = de Pool die Polen = de Polen der Russe = de Rus die Russen = de Russen die Russin = de Russin die Russinnen = de Russinnen der Schwede = de Zweed die Schweden = de Zweden der Schweizer = de Zwitser die Schweizer = de Zwitsers der Tscheche = de Tsjech die Tschechen = de Tsjechen der Türke = de Turk die Türken = de Turken britisch = Brits dänisch = Deens englisch = Engels französisch = Frans griechisch = Grieks norwegisch = Noors polnisch = Pools portugiesisch = Portugees russisch = Russisch schweizerisch = Zwitsers türkisch = Turks der Brite = de Brit die Briten = de Britten der Däne = de Deen die Dänen = de Denen der Engländer = de Engelsman die Engländer = de Engelsen Dänemark = Denemarken Griechenland = Griekenland Großbritannien = Groot-Brittanië Norwegen = Noorwegen Polen = Polen Portugal = Portugal Russland = Rusland Schweden = Zweden Spanien = Spanje Tschechien = Tsjechië die Türkei = Turkije Ungarn = Hongarije