Duits : Nederlands Wir wollen eine Reise in die USA machen. = We willen een reis naar de VS maken. Das liegt in der Umgebung von Rom. = Dat zit in de omgeving van Rome. Er fährt mit dem Wohnmobil in den Urlaub. = Hij gaat met de camper op vakantie. Er stellte den Wohnwagen auf den Parkplatz. = Het zette de caravan op de parkeerplaats. Wir legten uns an den Strand. = Wij gingen op het strand liggen. Sie setzte sich hinter mich. = Ze ging achter me zitten. Der Pass lag zwischen den Zeitungen. = Het paspoort lag tussen de kranten. Ich stand direkt neben dem Eingang. = Ik stond direct naast de ingang. Sie standen drei Stunden im Stau. = Zij stonden drie uur in de file. Sie flogen auf die Malediven. = Ze gingen naar de Malediven. Ihr macht Ferien auf dem Bauernhof. = Jullie gaan naar een vakantieboerderij. Warst du schon mal auf diesem Zeltplatz? = Ben je weleens op deze camping geweest?