Duits : Nederlands antworten = antwoorden bestellen = bestellen bezahlen = betalen kaufen = kopen kosten = kosten / proeven führen / leiten / leiten / führen = leiden entwickeln = ontwikkelen herstellen / produzieren / produzieren / herstellen = produceren gründen = stichten / oprichten studieren = studeren feiern = vieren arbeiten = werken sich befinden = zich bevinden sehen = zien