Duits : Nederlands
die Architektur = de architectuur
der Artikel = het artikel
die Stelle = de baan / de job / de plek
der Lebenslauf = het c.v. / het curriculum vitae
das Abitur = het eindexamen van de humaniora
die Prüfung = het examen
das Glück = het geluk
die Fachhochschule = hogeschool (korte type)
der Mitbewohner = de huisgenoot / medebewoner
die Mitbewohnerin = de huisgenote / de medebewoonster
das Gymnasium = de humaniora
der Job = de job
der Journalist = de journalist
die Journalistin = de journaliste
die Kunsthochschule = de kunstacademie
der Ärger = de ergernis / het conflicht
die Medien = de media
das Nebenfach = het bijvak
die Pädagogik = de pedagogie
der Redakteur = de redacteur (man)
die Redakteurin = de redacteur (vrouw)
der Grund = de reden /de motivering
die Stadt = de stad
das Studentenwohnheim = het studentenhuis
der Studienplatz = de studieplaats
das Studium = de studie / de studies
die Sprache = de taal
der Anruf = het telefoontje
die Universität = de universiteit
der Arbeitstag = de werkdag
der Arbeitgeber = de werkgever (man)
die Arbeitgeberin = de werkgever (vrouw)
der Arbeitslose = de werkloze (man)
die Arbeitslose = de werkloze (vrouw)
die Lust = de zin