Duits : Nederlands abnehmen = afslanken/ verminderen ankommen / eintreffen = aankomen / toekomen wann trifft der Zug ein? = wanneer komt de trein aan? hinterlassen = nalaten/ achterlaten eine Nachricht hinterlassen = een boodschap achterlaten verfügen über = beschikken over buchen = boeken wählen = kiezen achten auf = letten op joggen = joggen / lopen organisieren = organiseren bevorzugen = verkiezen was bevorzugst du? = wat verkies je? sich wenden an = zich richten tot wenden Sie sich an ihn = richt u tot hem sich verwandeln = veranderen er hat sich verwandelt = hij is veranderd erobern = veroberen sich interessieren für = zich interesseren voor sich erholen = zich ontspannen / relaxen ich interessiere mich für Musik = ik interesseer me voor muziek