Duits : Nederlands das Getränk = het drankje die Mahlzeit = de maaltijd das Gemüse = de groente das Obst = het fruit die Kartoffel = de aardappel die Pommes (mv) = de patat die Erdbeere = de aardbei der Apfel = de appel der Schinken = de ham das fleisch = het vlees der Zucker = de suiker der Pfeffer = de peper das Salz = het zout die Zwiebel = de ui viel = veel wenig = weinig kochen = koken machen = maken finden = vinden kaufen = kopen bestellen = bestellen kosten = kosten wünschen = wensen warm = warm kalt = koud ein bisschen = een beetje aber = maar oder = of (bij keuze) etwas = iets nichts = niets kein = geen nicht = niet