Duits : Nederlands
die Mutter = de moeder
der Vater = de vader
die Eltern = de ouders
die Schwester = de zus
der Bruder = de broer
die Geschwister = de broers en zussen
die Oma = de oma
der Opa = de opa
die Großmutter = de grootmoeder
der Großvater = de grootvader
die Großeltern = de grootouders
die Tante = de tante
der Onkel = de oom
die Cousine = de nicht (kind van oom/tante)
der Cousin/der Vetter = de neef (kind van je oom/tante)
die Nichte = de nicht (kind van broer/zus)
der Neffe = de neef (kind van je broer/zus)
die Familie = het gezin
die Verwandten = de familie
das Kind/die Kinder = het kind
das Baby = de baby
das Einzelkind = het enig kind