Duits : Nederlands das Spiel = het spel der Zuschauer = de toeschouwer der Sportler = de sporter die Sportlerin = de sportster die Kraft = de kracht der Nationalmeister = de nationale kampioen die Weltmeisterschaft = het wereldkampioenschap unentschieden = onbeslist der Hockeyschläger = de hockeystick der Tennisschläger = het tennisracket das Ziel = het doel ins Kino = naar de bioscoop in die Disco = naar de disco am Treff = bij het trefpunt (hangplek) im Internet surfen = op het internet surfen am Computer sitzen = achter de computer zitten