Duits : Nederlands
an der Leine = aan de riem
die Aufmerksamkeit = de aandacht,
der Bär / die Bären = de oplettendheid
der Bauernhof = de beer
das Bein / die Beine = de boerderij
die Feder / die Federn = het been
das Futter = de veer
der Hals = het voer
der Kopf = de hals, de nek
das Körbchen = de kop, het hoofd
die Kuh / die Kühe = het mandje
das Maul = de koe
die Nase = de bek
das Ohr / die Ohren = de neus
die Pfote / die Pfoten = het oor
das Schaf / die = de poot
Schafe = het schaap
der Schnabel = de snavel
der Schwanz = de staart
der Zahn / die Zähne = de tand
die Ziege / die Ziegen = de geit
der Zoo = de dierentuin
bald = binnenkort, spoedig
bunt = gekleurd
dick = dik
dünn = dun
langsam = langzaam
leicht = licht
schnell = snel
schwer = zwaar
traurig = treurig, verdrietig
versorgen = verzorgen
wenn = als, indien