Duits : Nederlands
die Liebe = de liefde
die Freundschaft = de vriendschap
das Vertrauen = het vertrouwen
die Ehe = het huwelijk
das Gespräch = het gesprek
die Situation = de situatie
die Art = de manier
das Herz = het hart
der Kuss = de kus
die Überraschung = de verrassing
die Enttäuschung = de teleurstelling
das Gefühl = het gevoel
das Glück = het geluk
die Eifersucht = de jaloezie
die Meinung = de mening
Schluss machen = het uit maken
lästern = roddelen
küssen = kussen
überraschen = verrassen
(sich) fühlen = (zich) voelen
ich fühle mich = ik voel me
behandeln = behandelen
heiraten = trouwen
quatschen = kletsen
vertrauen = vertrouwen
sich trennen = uit elkaar gaan
leider = helaas
schade = jammer
man = men
niemand = niemand
jemand = iemand
nett = aardig