Duits : Nederlands
das Ergebnis = de uitslag, het resultaat
die Gehirnerschütterung = de hersenschudding
die Grippe = de griep
der Muskel / -n = de spier
die Operation = de operatie
der Schnupfen = de verkoudheid
der Schutz = de bescherming
der Stress = de stress
die Tablette / -n = de tablet
die Verletzung / -en = de verwonding, de blessure
anstecken = aansteken, besmetten
impfen = inenten
meinen = menen, denken, bedoelen
passieren = gebeuren
rauchen = roken
schützen (vor) = beschermen (tegen)
sich (hin)legen = gaan liggen
untersuchen = onderzoeken
verletzt sein = gewond zijn
deshalb = daarom
endlich = eindelijk
gefährlich = gevaarlijk
klug = verstandig, wijs
nämlich = namelijk
nervös = nerveus
sensibel = gevoelig
das erste Mal = de eerste keer
zum ersten Mal = voor de eerste keer
auf jeden / keinen Fall = in ieder / geen geval
das Bett hüten = in bed blijven
zum Arzt gehen = naar de dokter gaan
Was halten Sie davon? = Wat vindt u daarvan?