Duits : Nederlands
die Jacke = de jas
der Pulli = de trui
die Jeansjacke = het spijkerjasje
die Bluse = de bloes
der Wintermantel = de winterjas
der Regenmantel = de regenjas
das Hemd = het overhemd
die Jeans = de spijkerbroek
das T-Shirt = het T-shirt
der Rock = de rok
der Hut = de hoed
die Hose = de broek
die Hosen = de broeken
der Schal = de sjaal
die Socke = de sok
die Socken = de sokken
die Unterhose = de onderbroek
die Mütze = de muts
der Stiefel = de laars
die Stiefel = de laarzen
der Schuh = de schoen
die Schuhe = de schoenen
die Turnschuhe = de gympen
bezahlen = betalen
umtauschen = ruilen
kaufen = kopen
sich umsehen = rondkijken
anprobieren = passen