Duits : Nederlands die Strandtasche = de strandtas der Liegestuhl = de ligstoel die Sonnenbrille = de zonnebril das Handtuch = de handdoek sich erholen = zich ontspannen die Ferienwohnung = het vakantiehuis der Ferienjob = het vakantiebaantje der Ferienort = de vakantieplaats der Sonnenschirm = de parasol der Schatten = de schaduw mieten = huren die Sonnencreme = de zonnebrandcrème faulenzen = luieren die Sommerferien = de zomervakantie der Badeanzug = het badpak die Badehose = de zwembroek Das Meer = de zee das Zelt, die Zelte = de tent zelten = kamperen das Flugzeug = het vliegtuig fliegen = vliegen / voorwerpen der Fensterplatz = de plaats aan het raam der Abfertigungsschalter = de incheckbalie einchecken = inchecken aufsteigen = opstijgen der Pilot = de piloot die Stewardess = de stewardess der Steward = de steward die Reiseführerin = de reisleidster landen auf = landen op der Flughafen = de luchthaven die Fundsachen = de gevonden der Bikini = vliegen die Ferien / der = de bikini Urlaub = de vakantie der See = het meer wandern = wandelen etwas erleben = iets meemaken