Duits : Nederlands die Tanzfläche = de dansvloer feiern = vieren einen Film sehen = een film zien quatschen = kletsen schrecklich = verschrikkelijk verbieten = verbieden an der Theke = aan de bar warten = wachten tolle Klamotten = leuke kleren nett = aardig, leuk anziehen = aantrekken der Nebenjob = de bijbaan am Wochenende = in het weekend …macht Spaß! = … is leuk (om te doen)! etwas bestellen = iets bestellen ins Museum gehen = naar het museum gaan die Ausstellung = de tentoonstelling ins Konzert gehen = naar het concert gaan ins Stadion gehen = naar het stadion gaan in den Freizeitpark gehen = naar het pretpark gaan lustig = leuk, grappig der Streit = de ruzie