Duits : Nederlands der Ausweis = het identiteitsbewijs der Krimi = de detective (fi lm op tv) die Polizei = de politie der Polizist = de politieagent der Dieb = de dief der Taschendieb = de zakkenroller der Mörder = de moordenaar das Gefängnis = de gevangenis ins Gefängnis = naar de gevangenis bringen = brengen (keine) Angst haben = (niet) bang zijn Lärm machen = lawaai maken Anzeige erstatten = aangifte doen kämpfen = vechten kontrollieren = controleren die Gewalt = het geweld das Knöllchen / der Strafzettel = de bekeuring der Bankräuber = de bankovervaller das Opfer = het slachtoffer verbrechen = een misdaad plegen der Tatort = de plaats waar een misdrijf plaatsvindt die Notrufnummer = het alarmnummer