Duits : Nederlands anrufen = opbellen / bellen pünktlich = precies op tijd sich überlegen = ergens over nadenken abhauen = ervandoor gaan jedenfalls = in ieder geval zufällig = toevallig klingeln = aanbellen der Zwillingsbruder = de tweelingbroer die Klassenarbeit = het proefwerk unbedingt = hoe dan ook die Schule schwänzen = spijbelen der Grund = de reden vorbeikommen = langskomen vorläufig = voorlopig die mittlere Reife = het havo-diploma raten = adviseren geeignet = geschikt sich bewerben = solliciteren es schaffen = het redden / het halen seitdem = sindsdien unterstützen = ondersteunen die Unterkunft = het onderkomen das Versteck = de schuilplaats gelingen = lukken rechtzeitig = op tijd die Ausbildung = de opleiding die Aufnahmeprüfung = het toelatingsexamen die Unterschrift = de handtekening sensibel = gevoelig verletzt = gewond die Behinderten = de gehandicapten zunächst = eerst der Krebs = de kanker leihen = lenen