Duits : Nederlands heute = vandaag kaufen = kopen kennen = kennen kommen = komen machen = doen treffen = ontmoeten warten = wachten die Zeit = de tijd die Freizeit = de vrije tijd hören = luisteren naar der Junge = de jongen das Kino = de bioscoop das Konzert = het concert leider = helaas das Mädchen = het meisje spielen = spelen geradeaus = rechtdoor der Körper = het lichaam später = later teilnehmen = deelnemen trainieren = trainen die Übung = de oefening der Unterricht = de les wenn = als der Ball = de bal der Campingplatz = de camping dauern = duren das Rad / das Fahrrad = de fiets die Mannschaft = het team nur = alleen maar der Sport = de sport das Wasser = het water