Duits : Nederlands
die Abfahrt = het vertrek
aussteigen = uitstappen
die Fahrkarte = het treinkaartje
das Gleis = het spoor
die Lösung = de oplossing
pünktlich = op tijd
der Schalter = het loket
verpassen = missen
das Abenteuer = het avontuur
draußen = buiten
mitmachen = meedoen
die Rückfahrt = de terugweg
ruhig = rustig
der Traum = de droom
das Zelt = de tent
zelten = kamperen
bekannt = bekend
fertig = klaar
insgesamt = in totaal
langsam = langzaam
schwer = zwaar
ungefähr = ongeveer
der Unterschied = het verschil
wenn = wanneer
Französisch = Frans
das Geschenk = het cadeau
Italienisch = Italiaans
jetzt = nu
letztes Jahr = afgelopen jaar
der Regenschirm = de paraplu
Spanisch = Spaans
die Uhr = het horloge