Duits : Nederlands
der Bruder = de broer
die Eltern = de ouders
die Familie = de familie
der Freund = de vriend
die Freundin = de vriendin
die Geschwister = de broers en zussen / de broers of zussen
die Großeltern = de grootouders
die Mutter = de moeder
die Oma / die Großmutter = de oma
der Opa / der Großvater = de opa
die Schwester = de zus
der Vater = de vader
der Montag = de maandag
der Dienstag = de dinsdag
der Mittwoch = de woensdag
der Donnerstag = de donderdag
der Freitag = de vrijdag
der Samstag / der Sonnabend = de zaterdag
der Sonntag = de zondag
das Wochenende = het weekeinde
der Tag = de dag
die Woche = de week