Duits : Nederlands begrenzt = beperkt bestätigen = bevestigen der Flug = de vlucht gleich = meteen im Nachhinein = achteraf je … desto = hoe … des te der Schalter = de balie die Strecke = de afstand Üblich = gebruikelijk sich unterscheiden = verschillen anhalten = stoppen die Behörde = de instantie die Geschwindigkeit = de snelheid das Schild = het verkeersbord / het bord die Schranke = de slagboom sich auskennen = op de hoogte zijn van übereinstimmen = overeenkomen überholen = inhalen überqueren = oversteken das Wissen = de kennis ab = vanaf der Anfänger = de beginner der Auftritt = het optreden der Eintritt = de entree die Ferien = de vakantie der Fortgeschrittene = de gevorderde grillen = barbecueën das Schloss = het kasteel spazieren gehen = wandelen das Zelt = de tent daheim = thuis gespannt = nieuwsgierig das Gewitter = het onweer die Klassenfahrt = de schoolreis leicht = makkelijk Das Meer = de zee Schluss machen = het uitmaken der Stau = de file die Verspätung = de vertraging zudem = bovendien