Duits : Nederlands
ängstlich = bang
begeistert = enthousiast
ehrgeizig = ambitieus
eifersüchtig = jaloers
erstaunt = verbaasd
geduldig = geduldig
gelangweilt = verveeld
glücklich = gelukkig
lächeln = glimlachen
lachen = lachen
müde = moe
verliebt = verliefd
weinen = huilen
wütend = woedend
zufrieden = tevreden
die Allergie = de allergie
der Durchfall = de diarree
schwindlig = duizelig
der Hustenanfall = de hoestbui
der Heuschnupfen = de hooikoorts
die Halsschmerzen = de keelpijn
die Magenschmerzen = de maagpijn
übel = misselijk
niesen = niesen
sich übergeben = overgeven / kotsen
die Rückenschmerzen = de rugpijn
die Erkältung = de verkoudheid
die Verstopfung = de verstopping
die Wunde = de wond