Duits : Nederlands die Absicht = de bedoeling ahnen = vermoeden brauchen = hebben nodig bzw. / beziehungsweise = respectievelijk einfach = gewoon empfinden = ervaren fehlen = ontbreken die Gesellschaft = de maatschappij gezielt = doelgericht das Heimatland = het moederland die Herausforderung = de uitdaging die Parole = de leus pflegen = verzorgen die Prüfung = de toets Rücksicht nehmen auf = rekening houden met