Duits : Nederlands der Spargel = de asperge durchgebraten = doorbakken frittieren = frituren das Putenfleisch = de kalkoen würzen = kruiden der Pilz = de paddenstoel die Möhre = de peen die Erdnuss = de pinda roh = rauw die Soße = de saus schmecken = smaken der Spinat = de spinazie der Rosenkohl = de spruitjes der Thunfisch = de tonijn die Meeresfrüchte = de zeevruchten