Duits : Nederlands Guten Appetit! = Smakelijk eten! bestellen = bestellen die Frage = de vraag die Fragen = de vragen frei = vrij freundlich = vriendelijk frisch = vers die Gabel = de vork die Geldbörse = de portemonnee das Geschirr = de vaat das Glas = het glas die Gläser = de glazen der Kellner = de kelner der Löffel = de lepel das Messer = het mes nehmen = nemen rufen = roepen sauber = schoon schmutzig = vies sofort = meteen die Speisekarte = de menukaart die Tasse = het kopje die Tassen = de kopjes der Teller = het bord die Teller = de borden der Tisch = de tafel die Tische = de tafels vergessen = vergeten wieder = weer wünschen = wensen zahlen = betalen die Zeit = de tijd aufräumen = opruimen böse = boos darum = daarom das Ding = het ding Das ist egal. = Het maakt niet uit. sich entschuldigen = zich verontschuldigen Ich entschuldige mich dafür. = Mijn verontschuldigingen daarvoor. fallen = vallen fast = bijna fehlen = ontbreken das Geschenk = het cadeau die Geschenke = de cadeaus gültig = geldig hoffentlich = hopelijk jetzt = nu kaputt = kapot Das tut mir leid. = Het spijt me. nervös = zenuwachtig nett = aardig passieren = gebeuren Was ist passiert? = Wat is er gebeurd? plötzlich = plotseling das Problem = het probleem die Probleme = de problemen die Rechnung = de rekening die Rechnungen = de rekeningen der Rucksack = de rugzak toll = leuk vorsichtig = voorzichtig weil = omdat wirklich = werkelijk zeigen = laten zien