Duits : Nederlands die Apotheke = de apotheek in die Apotheke gehen = naar de apotheek gaan auspacken = uitpakken sich ausruhen = uitrusten dringend = dringend einpacken = inpakken der Fehler = de fout die Fehler = de fouten sich freuen = zich verheugen gesund = gezond die Gesundheit = de gezondheid klug = slim das Krankenhaus = het ziekenhuis in das Krankenhaus fahren = naar het ziekenhuis gaan laut = hardop, luid leise = zachtjes meistens = meestal möglich = mogelijk der Moment = het moment im Moment = op het moment nichts = niets die Ordnung = de orde in Ordnung = in orde passieren = gebeuren recht haben = gelijk hebben die Ruhe = de rust schade = jammer der Spaß = het plezier Viel Spaß! = Veel plezier! vergessen = vergeten verstehen = begrijpen herzlich willkommen = hartelijk welkom warten = wachten der Wunsch = de wens die Wünsche = de wensen wünschen = wensen zuerst = eerst zuletzt = ten slotte ab = vanaf ändern = veranderen das Angebot = de aanbieding die Angebote = de aanbiedingen der Apparat = het apparaat die Apparate = de apparaten auf jeden Fall = in ieder geval auf keinen Fall = in geen geval aufmachen = openen aufpassen = opletten der Automat = de automaat die Automaten = de automaten bedeuten = betekenen drucken = printen der Drucker = de printer endlich = eindelijk ganz = helemaal genug = genoeg gerade = zojuist herunterladen = downloaden Ich lade viel aus dem Internet herunter. = Ik download veel van internet. der Kunde = de klant die Kunden = de klanten lieber = liever mindestens = minstens neu = nieuw die Notiz = de aantekening der Preis = de prijs die Preise = de prijzen preiswert = voordeling der Rabatt = de korting der Unterschied = het verschil die Unterschiede = de verschillen verkaufen = verkopen wechseln = wisselen die Zahl = het getal die Zahlen = de getallen (be)zahlen = betalen