Duits : Nederlands das Tagebuch = het dagboek eines Vaters = van een vader sofort = meteen wach = wakker die Flasche = de fles gespritzt = gespoten riechen = ruiken böse = boos die Stahlbürste = de staalborstel die Bürste = de borstel putzen = poetsen der Zufall = het toeval absichtlich = expres / met opzet die Kratzer = de krassen der Schraubenzieher = de schroevendraaier der Anschluß = de aansluiting demolieren = vernielen sich ärgern = zich ergeren das Werkzeug = het gereedschap der Kasten = de kist schimpfen = schelden wozu = waarom / waarvoor die Welt = de wereld bloß = toch