Duits : Nederlands Tut mir leid. = Het spijt me. die U-Bahn = de metro einen Platten haben = een lekke band hebben die Abkürzung = de kortere weg sich verlaufen = verdwalen aus Versehen = per ongeluk eintragen = noteren / opschrijven aufs Klo müssen = naar de wc moeten zurückgeben = teruggeven entsetzt = wanhopig / paniekerig gucken = kijken die Aufgabe = de opgave / de opdracht verstanden = begrepen das Lieblingsfach = het lievelingsvak blöd = dom / stom doof = dom / achterlijk die Note = het rapportcijfer / het cijfer der Sport = de gymnastiek / de sport das Zeichnen = het tekenen die Geschichte = de geschiedenis die Erdkunde = de aardrijkskunde das Deutsch = het Duits das Niederländisch = het Nederlands Mathe = wiskunde die Mathematik = de wiskunde Bio = biologie die Biologie = de biologie die Chemie = de scheikunde langweilig = saai / vervelend einfach = gemakkelijk