Duits : Nederlands die Tür = de deur gegen = tegen er darf = hij mag das Zimmer = de kamer zumindest = tenminste das Tier = het dier das Haustier = het huisdier Was soll denn das heißen? = Wat wil je daarmee zeggen? sehr einfach = heel gemakkelijk die ganze Zeit = de hele tijd Gassi gehen = de hond uitlaten zum Beispiel = bijvoorbeeld tauschen = ruilen abgemacht = afgesproken Mist = Waardeloos es regnet = het regent regnen = regenen die Regenjacke = de regenjas der Einkaufszettel = het boodschappenlijstje