Duits : Nederlands kennen lernen = leren kennen sich sehen = elkaar zien duzen = jij zeggen gut leiden können = gesteld zijn op küssen = kussen sympatisch = sympathiek verabreden = afspreken sich unterhalten = met elkaar praten im Dunkeln = in het donker knutschen = knuffelen en kussen schmusen = knuffelen im Kino = in de bioscoop