Duits : Nederlands der Zettel = het briefje zusammen = samen übermorgen = overmorgen schriftelijk = schriftlich arm = arm irgendein = een of ander der Hörer = de hoorn abnehmen = opnemen legen = leggen ob = of zurückrufen = terugbellen besser = beter nachschauen = nakijken lesen = lezen die Handschrift = het handschrift etwas = iets die Arbeit = het werk die Nummer = het nummer müssen = moeten damals = destijds am Apparat = aan de lijn