Duits : Nederlands die Johannisbeere = de aalbes am Ende / am Anfang = aan het eind / aan het begin die Aufmerksamkeit = de aandacht der Anschluß = de aansluiting die Ergänzung = de aanvulling die Kartoffeln = de aardappels die Erdbeere = de aardbei der Schauspieler / die Schauspielerin = de acteur / de actrice sperren, gesperrt = afsluiten, afgesloten die Spirituosen = de alcoholische dranken alkoholfreie Getränke = alcoholvrije dranken die Unterhaltung = het amusement der Apfel = de appel der Spargelschinken = de aspergeham die Spargelspitzen = de aspergekopjes der Stangenspargel = de asperges Achtung! = Attentie! der Wagen / das Auto = de auto der Gepäck = de bagage die Banane = de banaan meinen = bedoelen gestehen = bekennen erreichen = bereiken die Bedeutung = de betekenis die Besserung = de beterschap in Ohnmacht fallen = bewusteloos raken / flauwvallen die Blaubeere = de blauwe bosbes die Blinddarmentzündung = de blindedarmontsteking der Blumenkohl = de bloemkool Das Bundesland / die Bundesländer = het bondsland / de deelstaat / de bondslanden / de deelstaten die Bohnen = de bonen die Brombeere = de braam die Brücke = de brug die Mehrwertsteuer = de BTW / belasting toegevoegde waarde die Bauchschmerzen = de buikpijn der Bus = de bus die Bushaltestelle = de bushalte der Campingplatz = de camping der Cappuccino = de cappuccino der Hauptbahnhof = het centraal station die Zitrone = de citroen die Anlage = het complex der Schaffner = de conducteur danach = daarna dazw. / dazwischen = daartussenin teilen / aufteilen = delen der Detektiv = de detective (beroep) der Krimi = detective, de (film en tv) tiefgekühlt = diepvries der Zoo / der Tiergarten = de dierentuin über Dresden Neustadt = door / via Dresden Neustadt verbringen = doorbrengen trocken = droog die Trauben = de druiven die Seitenstraße / die Querstraße = de dwarsstraat die Einbahnstraße = de eenrichtingsstraat das Ei, die Eier = de ei / eieren die Erbsen = de erwten die Verwandten = de familie (ooms en tantes) das Fahrrad = de fiets der Radweg = het fietspad die Flasche = de fles die Himbeere = de framboos die Salzkartoffeln = de gekookte aardappels der Kochschinken = de gekookte ham gewürzt = gekruid das Rathaus = het gemeentehuis das Mischgemüse = de gemengde groenten durchschnittlich = gemiddeld paniert = gepaneerd das Geflügel = het gevogelte die Familie = het gezin das Glas = het glas der Rasen = het grasveld das Dampfgemüse = de groenten voor de magnetron das Gemüseschnitzel = de groentenburger / -schnitzel der Schinken = de ham die Wiederholung = de herhaling die obere Ecke = hoek, de bovenste die Kopfschmerzen = de hoofdpijn die Landeshaupstadt = de hoofdstad van een deelstaat hausgemacht = huisgemaakt in Aktion kommen = in actie komen im Einsatz = in dienst In Notfall = In geval van nood eindrücken = indrukken die Ausstattung = de inrichting einsteigen = instappen zusteigen, zugestiegen (later erbij komen) = instappen, ingestapt einwilligen = inwilligen, instemmen met die Einwohner = de inwoners die Nachrichten = het journaal der Käse = de kaas das Kalbsschnitzel / der Kalbsbraten = het kalfsvlees die Pute, der Truthahn = de kalkoen das Putenschnitzel = de kalkoenschnitzel ein defektes Fahrzeug = kapot voertuig, een das Palmenhaus = de kas met palmen die Halsschmerzen = de keelpijn die Kirche = de kerk die Kirsche = de kers das Hähnchen = kip, de (eten) die Kiwi = de kiwi zubereiten = klaarmaken knackig = knapperig das (AB -) Kreuz / das Autobahnkreuz = knooppunt, het (van autobaan) nächstes Wochenende = komend / volgend weekend die Gurke = de komkommer der Kohlrabi = de koolrabi die Diskountkarte = de kortingskaart eine Tageszeitung = krant, een der Kasten = de krat die Kräuterbutter = de kruidenboter der Irrgarten = het labyrint vorbeikommen = langs komen Bitte beachten Sie: = Let op: der Likör = de likeur die Gesellschaft = de maatschappij der Markt = de markt die Melone = de meloen koffeinhaltig = met caffeïne ermäßigt = met korting zzgl. (zuzüglich) = met gleich / sofort = meteen die U-Bahn = de metro der Mißbrauch = het misbruik der Schaumwein = de mousserende wijn das Ortsschild = het naambord van plaats naturrein = natuurzuiver der Vetter / der Cousin = neef, de (zoon van oom / tante) die Cousine = nicht, de (dochter van oom / tante) nicht unbeaufsichtigt lassen = niet uit het oog verliezen weiterhin = nog steeds die Umgebung = de omgeving der Unfall = het ongeluk der Onkel = de oom die Fläche = de oppervlakte der Paprika = de paprika die Parklandschaft = het parklandschap die Birne = de peer der Pfirsich = de perzik der Stadtplan = de plattegrond van de stad der Platz = het plein das Postamt = het postkantoor der Lauch = de prei die Moderation = de presentatie (radio- en tv - uitzending) der Moderator / die Moderatorin = de presentator / presentatrice van radio en tv uitzendingen Publik werden/ allgemein bekannt werden = publiek, algemeen bekend worden der Regionalzug = de regionale trein der Reisende = de reiziger der Report = de reportage der Speisewagen = de restauratiewagen der Rotkohl = de rode kool der Raucherbereich = het rokersgedeelte ein rauchfreier Bahnhof = rookvrije station, een die Rahmsosse = de roomsaus der Rinderbraten = de rosbief der Rosé = de rosé die Scheiben = de ruiten der Sauerbraten = het rundvlees, gemarineerd en gebraden zusammen = samen das Nordseeschollenfilet = de scholfilet uit de Noordzee die Serie = de serie die Apfelsine = de sinasappel der Salat = de sla die Spätzle = de soort deegwaren / macaroni das Mineralwasser = de spa rood Gleis 2 = spoor 2 der Bahnübergang = de spoorwegovergang der Rosenkohl = het spruitje das Pfand = het statiegeld strafbar = strafbaar das Stück = het stuk die Tafel Schokolade = tablet, het (chocolade) die Tante = de tante das Taxi = de taxi in Höhe Kreuz Bottrop = ter hoogte van knooppunt Bottrop das Theater = het theater der Ratgeber = de tips, adviezen (naam van tv-progr.) die Zuschauer = de toeschouwers die Tomate = de tomaat die Bühne = het toneel die Spitzenqualität = de topkwaliteit die Straßenbahn = de tram der Zug = de trein der Tunnel / die Straßenunterführung = de tunnel die Zwiebeln = de uien wählen = uitkiezen einladen, eingeladen = uitnodigen, uitgenodigd ausfallen = uitvallen / niet rijden die Geschirr-Reiniger Tabs = de vaatwastabletten festkochend = vastkokend der Fenchel = de venkel die Verkehrslage = de verkeersinformatie voraussichtlich = vermoedelijk die Packung = verpakking frisch geerntet = vers geoogst die Verzögerung = de vertraging die Abfahrt = vertrek het die Überführung = het viaduct spüren = voelen ehemalige = voormalige die Wertsachen = voorwerpen, de waardevolle Vorsicht bitte = voorzichtig, alstublieft der Monarch = de vorst das Wochenende = het weekend das Weltkulturerbe = het wereldkultuurerfgoed die Baustelle = werk in uitvoering / de bouwplaats Wissenswertes = wetenswaardigheden, de Wir bitten um Entschuldigung = Wij vragen om excuses. der Wildlachs = de wilde zalm das Geschäft / die Geschäfte = de winkel / de winkels das Einkaufszentrum = het winkelcentrum der Weisskohl = de witte kool die Möhren / die Karotten = de worteltjes zart = zacht der Beutel = het zakje der Lachs = de zalm krank = ziek das Krankenhaus = het ziekenhuis die Sommerresidenz = de zomerresidentie