Duits : Nederlands
die Veranstaltung (-en) = het evenement
der Veranstaltungskalender = de evenementenagenda
das Kulturprogramm (-e) = het culturele programma
die Kultur = de cultuur
die Kulturgeschichte = de cultuurgeschiedenis
das Gemälde (-) = het schilderij
das Heimatmuseum = het streekmuseum
stattfinden (a-u) = plaatsvinden
die Öffnungszeiten = de openingstijden
geöffnet von ... bis ... Uhr = geopend van ... tot ... uur
schließen (o-o) = sluiten
ausgehen = uitgaan
das Theater (-) = het theater
die Vorstellung (-en) = de voorstelling
der Schauspieler (-) = de toneelspeler
das Kabarett = het cabaret
die Oper (-n) = de opera
das Festival (-s) = het festival
die Kirmes (-sen) = de kermis
(auswärts) essen gehen = uit eten gaan
das Restaurant (-s) = het restaurant
die Imbissstube (-n) = de snackbar
die Kneipe (-n) = de kroeg
gemütlich = gezellig
die Disco (-s) / die Disko (-s) = de disco
das Kino (-s) = de bioscoop
der Film (-e) = de film
sich anschauen = gaan zien (b.v. film)
der Filmstar (-s) = de filmster
der Hauptdarsteller (-) = de hoofdrolspeler
das Kasino = het casino
shoppen / einkaufen = shoppen / inkopen doen
das Modegeschäft (-e) = de modezaak
das Wochenende (-n) = het weekend
der Feiertag (-e) = de feestdag
zu Ostern, Pfingsten, Weihnachten = met Pasen, Pinksteren, Kerstmis
"der Weihnachtsmarkt (\"-e)" = de kerstmarkt
die Marktbude (-n) = het marktkraampje
der Silvester = de Oudejaarsdag
die Exkursion (-en) = de excursie
"der Jahrmarkt (\"-e)" = de jaarmarkt
"der Ausflug (\"-e)" = het uitstapje