Duits : Nederlands helfen +3 = helpen bitte (sehr)! = zegt u 't maar! für (+4) ... etwas tun = voor ... iets doen der Name (7x -n) = de naam begrüßen = begroeten herzlich willkommen = hartelijk welkom wie geht's Ihnen? = hoe gaat 't met u? per E-Mail = per e-mail froh sein/sich freuen = blij zijn/zich verheugen angenehm = aangenaam/prettig schön = fijn/mooi die Reise = de reis lange = lang (tijdsduur) sich befinden (a-u) = zich bevinden in der 3. (dritten) Etage/ = op de 3e verdieping das Erdgeschoss = de begane grond an der Vorderseite = aan de voorkant an der Hinterseite = aan de achterkant die (Aus-)Sicht auf (+4) = het (uit-)zicht op "der Marktplatz (\"-e)" = het marktplein "der Garten (\")" = de tuin Das Meer = de zee der See (-n) = het meer die Schüssel (mit Obst) = de schaal (met fruit) das Willkommensgetränk = het welkomstdrankje der Rot-/Weißwein = de rode/witte wijn das Standardzimmer (-) = de standaardkamer das Luxuszimmer (-) = de luxe kamer luxuriös = luxe (bijwoord) der Schreibtisch = het bureau drahtloses Internet = draadloos internet "der Bademantel (\")" = de badjas ein dickes Kissen = een dik kussen die elektronische = de elektronische Schlüsselkarte = hotelsleutel "die Nacht (\"-e)" = de nacht einverstanden sein = akkoord gaan bitten (+4) um = verzoeken om das Anmelde = het aanmeldings formular (-e) = formulier ausfüllen = invullen (formulier) wie ist Ihr Name? = wat is uw naam? die Anfangsbuchstaben = de initialen der Familien-/Nachname = de achternaam die Adresse = het adres die Postleitzahl = de postcode der Wohnort = de woonplaats der Familienstand = de burgerlijke staat verheiratet = getrouwd die Staatsangehörigkeit = de nationaliteit