Duits : Nederlands die Bungalownummer (-n) = het bungalownummer der Parkeingang = de ingang v. h. park der Parkausgang = de uitgang v. h. park die Schranke (-n) = de slagboom die öffentlichen Verkehrsmittel = het openbaar vervoer der Bus = de bus die Bushaltestelle (-n) = de bushalte das Taxi (-s) = de taxi das Zentrum (Zentren) = het centrum "der Bahnhof (\"-e)" = het station fahren = gaan (met de auto) der Einbahnverkehr = het eenrichtingsverkeer gehen = gaan / lopen (te voet) die Rezeption = de receptie die Lage = de ligging (van de bungalow) die Einrichtungen = de faciliteiten (van het park) liegen (a-e) = liggen ausladen (u-a) = uitladen (van de auto) der Parkschein (-e) = de parkeerkaart das Auto auf dem Parkplatz abstellen = de auto op de parkeerplaats zetten parken = parkeren der Schlüssel (-) = de sleutel die Öffnungszeiten = de openingstijden täglich = dagelijks ganztägig / den ganzen Tag = de hele dag werktags = op werkdagen am Wochenende = in het weekend an Sonn- und Feiertagen = op zon- en feestdagen vormittags / am Vormittag = in de voormiddag morgens / am Morgen = 's morgens nachmittags / am Nachmittag = 's middags abends / am Abend = 's avonds das Haustier (-e) = het huisdier der Hund (-e) = de hond die Katze (-n) = de kat erlaubt = toegestaan haustierfrei = huisdiervrij das Wochenprogramm (-e) = het weekprogramma "der Supermarkt (\"-e)" = de supermarkt ins Internet gehen = internetten erkunden (Umgebung) = verkennen (omgeving) mieten = huren die Vermietung / der Verleih = de verhuur "das Fahrrad (\"-er)" = de fiets das Mountainbike (-s) = de mountainbike der Bollerwagen (-) = de bolderkar der Sportartikel (-) = het sportartikel